Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wat roemt gij op [uw] [18]dalen? Uw [19]dal is weggevloten, gij [20]afkerige dochter! die op haar [21]schatten vertrouwt, [zeggende]: [22]Wie zou tegen mij komen? 18. Of, diepten, diepe plaatsen, waarin gij meent besloten en verzekerd te zijn. 19. Dat is, uwe laagten, valleien en diepten strekken u niet voor valleien, dat gij u daarin zoudt kunnen bergen; of al het gewas der dalen is zo licht als water vervloten; of de inwoners der valleien zijn als water verlopen. Dal noch berg kan u helpen, wil God zeggen. 20. Zie Amos 1:13, en Zef.2:8. Zij waren wel van Lots afkomst, [daarom had hen God ook eertijds verschoond], maar daarna zijn ze zeer bittere vijanden van Gods volk geworden, en als zodanigen scherp gestraft. 21. Anders: verborgen, verholen plaatsen. 22. Dat is, wie zou zo stout of machtig zijn, dat hij mij zou durven aantasten. Vergelijk boven hfdst.21 vs.13.